Uitgeverij: Het Baken i.s.m. Stichting Beter Boek
ISBN 978-90-8150-921-3
100 pagina’s
Prijs € 7,50
Recensies
Uitverkochte druk.
Het wonder van Spakenburg vertelt over bijzondere, maar toch gewone mensen in alledaagse situaties. Het vertelt van mensen vol verlangens en vragen, mensen vol blijdschap of boosheid, mensen die wanhopen of juist hoopvol zijn.In al deze verhalen spreekt iets van Hem, de God van heel dichtbij, die ook jij zomaar kunt tegenkomen op de wegen die je gaat.
Spiegelverhalen. Verhalen met een dubbele bodem. Ieder verhaal geschreven in een eigen stijl: het ene poëtisch, het andere rauw. Vertellingen die je misschien je wenkbrauwen doen optrekken, of je zullen doen glimlachen.Maar altijd weer zullen de woorden in Het wonder van Spakenburg je hart weten te raken.
Het wonder van Spakenburg is een prachtig boekje om cadeau te krijgen of om zelf cadeau te geven.
Hoofdstuk 1
Ze schuifelde over de schijnbaar eindeloze weg. Hoge beuken- en eikenbomen kromden zich over het pad, alsof zij de oude vrouw wilden beschermen. Door de bladeren was af en toe een glimp van de lucht te zien: helder, azuurblauw was de hemel. De zon brandde fel, maar haar stralen werden gefilterd door het loof zodat uiteindelijk alleen een koesterende warmte op de wandelende vrouw neerdaalde. Af en toe trok een wolk voor de zon waardoor harde schaduwen verzacht werden, soms zelfs helemaal verdwenen.
Een duif vloog met veel lawaai klapwiekend op toen de grijze dame passeerde. Hij moest geschrokken zijn van het piepende linkervoorwiel van de rollator waarachter zij zich voorzichtig voortbewoog.
Links van het pad klonk gesnater uit het smalle stroompje dat langs het met bomen omzoomde pad meanderde. Een woerd werd door een roodgesnavelde waterhoen achterna gezeten en weggejaagd van het nest dat hij en zijn vrouw met zo veel passie en geduld hadden gemaakt. Op de kunstig gevlochten broedplaats zat een wat minder kleurige waterhoen met drie pluizige kuikens om zich heen.
De oude dame kneep in de rem van haar rollator, draaide zich behoedzaam om en gebruikte de loopstoel om even te gaan zitten. Stil bleef ze zo zitten tot de rust teruggekeerd was in Huize Hoen.
De roodgebekte watervogel zwom triomfantelijk terug naar het nest, dook even onder om nog geen tien tellen later weer boven te komen, zijn snavel vol heerlijkheden. Drie donsjes doken met ware doodsverachting in het water en bedelden zowel om voedsel als om aandacht van hun vader.
De bejaarde vrouw glimlachte. Ze genoot zichtbaar van wat zich voor haar ogen afspeelde. Ze nam de bril van haar neus en maakte hem omzichtig schoon met een zakdoek die ze onder de tailleband van haar rok vond. Even later hield ze de bril een armlengte van zich af omhoog waarbij ze taxerend naar de glazen keek. Toen ze schoon genoeg waren naar haar zin, zette ze de bril weer waar hij hoorde. Een weerbarstige grijze lok stopte ze achter haar oor. Dat een zomerbriesje, dat even daarvoor nog met wat bladeren speelde, haar dunne haar weer uit model haalde, merkte ze niet.
Moeizaam stond ze even later op waarbij haar knieën hoorbaar kraakten. Haar door reuma kromgegroeide vingers probeerden de zakdoek weer tussen de band van haar rok te stoppen, waarna de vrouw haar weg vervolgde langs de lange rode laan. Dat haar zakdoek op de grond viel, merkte ze ook niet.
De dame glimlachte opnieuw. Ze keek naast zich en stak aarzelend haar hand uit alsof ze verwachtte dat er iemand naast haar liep. Drieëndertig jaar hadden ze hier sámen gewandeld. Iedere dag opnieuw hadden ze gearmd door deze laan gelopen. En iedere dag opnieuw hadden de bladerkronen het felle zonlicht verzacht of de harde slagregen die soms viel, gebroken zodat ze altijd kónden wandelen. Nooit thuis hoefden te blijven.
Aan het eind van de lange, met rode keien geplaveide laan wisten ze het doel van hun wandeling: het eindeloze groene veld waarin schapen graasden, waar middenop de met rietgedekte kooi stond.
Naast de kooi was een bankje neergezet. Hierop zouden ze kunnen uitrusten van hun reis. Ze zouden een praatje maken met Jos die dan belangstellend zou informeren hoe het met hen ging en die met pretlichtjes in zijn ogen kon vertellen over de dingen die hij dagelijks meemaakte bij het verzorgen van zijn schapen. Zijn kudde.
Iedere dag waren ze dichterbij gekomen, zij en haar man. Dichter bij dat eindeloze groene veld waarin Jos al op het bankje zat te wachten.
Nooit echter hadden ze het hele pad samen afgelopen.
‘Ach Chris…’ klonk het bijna onhoorbaar uit haar mond.
Haar man was nu al zeven jaar niet meer bij haar, maar toch voelde ze hem nog altijd zo dichtbij.
Soms zelfs, zoals nu, leek hij haar zo nabij dat zij haar hand uitstak alsof ze verwachtte dat hij deze zou omvatten.
Toen dat niet gebeurde, trokken haar mondhoeken even naar beneden.
‘Ach Chris…’ klonk het opnieuw, maar ditmaal zachter.
Haar beide armen hingen nu krachteloos over de handgrepen van de rollator.
Sinds ze niet meer met haar man gearmd door het leven ging, waarbij ze elkaar ondersteunden en soms zelfs meer dan dat, is er de rollator. Deze steunt haar weliswaar ook, maar draagt haar niet zo als haar man dat deed: ongemerkt, zodat ze altijd bleef geloven in zichzelf.
‘Ach Chris…’
Een merel die op een lage tak van een statige eik had gezeten, vloog op toen de dame voor de derde maal haar woorden fluisterend uitsprak en zette zich wat verderop weer neer. Daarna klonk zijn lied door de bomen en over het water alsof hij de hele wereld vertellen wilde dat het zomer was en dat deze altijd zou duren.
Een traan drupte van de wang van de kleine grijze vrouw. Tastend gingen haar vingers naar de tailleband van haar rok. Toen ze niet vond wat ze dacht te vinden, veegde ze met een hand haar ogen droog waarna ze de handvatten van de rollator stevig beetpakte en haar weg vervolgde.
Het linkervoorwiel piepte zacht.
Aan het einde van de kronkelige, met rode stenen geplaveide laan wist ze het veld.
Het eindeloze groene veld waarin de schapen graasden, waar middenop de met rietgedekte kooi stond.
Misschien zou ze straks eindelijk naast de schaapskooi kunnen zitten op het zachte, met mossen overwoekerde bankje dat daar was neergezet.
Jos zou bij haar komen. Stil zou hij luisteren als zij over Chris – die ze zo miste – vertellen zou en over de lange wandeling die ze ook vandaag weer had gemaakt.
Met pretlichtjes in zijn ogen zou hij vertellen over de dingen die hij dagelijks meemaakte bij het verzorgen van zijn schapen, zijn kudde.
Zijn vrienden, noemde hij ze!
Zijn vrienden!
En misschien was Chris…
Haar kromgegroeide vingers omvatten de handvatten van haar loophulp nu nog krachtiger. Ze zet haar ene been voor het andere – en kijkt verlangend voor zich uit.
Na de laatste bocht ziet ze hen plotseling staan: twee mannen staan daar in het kniehoge gras van het veld. Ze staan gearmd en zwaaien naar haar.
Het doel van haar reis is opeens veel dichterbij dan ze altijd dacht!
Tranen rollen over haar wangen. Tastend zoekt haar hand in de band van haar rok. Als deze opnieuw niets vindt, pakt Jos haar beide handen en kijkt haar aan.
‘Kom,’ zegt hij glimlachend, ‘kom, laat mij maar…’